Jan Roëde

(1914-2007)

Groeide op in het vooroorlogse Den Haag, waar de jonge Roëde in het Haagse Bos Isaac Israëls een model in bontjas zag schilderen, hetgeen diepe indruk op hem maakte. Na een opleiding als tekenaar en graficus, o.a. aan de Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunsten in Den Haag, werkte hij o.a. voor een Rotterdams reclamebureau. Tijdens de oorlog verdiept hij zich in kunst en literatuur, waarbij zijn belangstelling o.a. uitgaat naar Dada, de surrealisten, de kubisten en met name schilders als Matisse, Bonnard, Miró en Paul Klee. Nadert tot de Oosterse filosofie en met name het Zenboeddhisme; zijn werk wordt er vanaf dat moment sterk door beïnvloed. De relativering en humor die hij in deze filosofie vindt, zal als een rode draad door zijn werk blijven lopen.

Zijn curriculum is lang en uitgebreid en zijn carrière kende vele ups en downs, maar na zijn dood in 2007 lijkt zijn reputatie alleen maar klassieker te worden vanwege zijn onaantastbare rol binnen het Nederlandse, naoorlogse Surrealisme, maar ook vanwege de voelbare nabijheid van een andere grote Hagenaar, Piet Ouborg.

In 1946, tijdens zijn eerste expositie, bij «Kunsthandel Liernur» in Den Haag, wordt Roëde opgemerkt door Willy Boers, voorman van groep «Vrij Beelden». Door dit contact kan Roëde in hetzelfde voorjaar van 1946 deelnemen aan de tentoonstelling «12 Schilders» in het Stedelijk Museum van Amsterdam. Hij ontvangt stipendia voor buitenlandse reizen, is succesvol in Stockholm en Parijs. In Parijs komt hij onder contract van de gevestigde galerie «Buydens & Berthet» (Matisse, Léger, Utrillo) en ontwikkelt zijn bijzondere voorgrond-achtergrond theorieën met uitgespaarde kleurvlakken als figuren. Zijn terugkeer naar Nederland noemt hij een verkeerde beslissing, omdat de Fransen «zijn werk begrepen». Feit is dat wij in Nederland nu nog in de gelegenheid zijn te genieten van het even diepgaande als speelse werk van Roëde. Of zoals een verzamelaar van zijn werk ooit opmerkte: «Meneer Roede, in uw werk rust ik uit».