Anton Rooskens

(1906-1976)

Rooskens volgde een technische opleiding en was in de jaren dertig werkzaam als instrumentmaker. Hij was als schilder autodidact en werkte aanvankelijk in een expressionistische trant waarbij Van Gogh en Permeke zijn voorbeelden waren. In 1940 had hij zijn eerste solo-expositie. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Rooskens meer belangstelling voor Afrikaanse kunst en voorouderbeelden uit Nieuw-Guinea. Hij begon in deze tijd te experimenteren met abstracte vormen en exposeerde deze schilderijen in 1946 in het Stedelijk Museum te Amsterdam tijdens de tentoonstelling «Jonge Schilders».

Na zijn eerste reis naar Parijs, samen met Willy Boers en Ger Gerrits, raakte hij bekend met schilders als Karel Appel en Corneille. Samen met hen was hij in 1948 een van de oprichters van de «CoBrA»-beweging.

De «CoBra»-kunst is doorgaans figuratief. Rooskens voelde zich echter, zoals tijdgenoten in New York, bijzonder aangetrokken tot de totale abstracte schilderkunst. Dat maakte hem, net als Ouborg, tot een schilder die zich bij «CoBrA» noch bij «Vrij Beelden» geheel thuis kon voelen. Daarnaast had hij met Ouborg gemeen dat hij mysterieuze aspecten van de inlandse beeldtaal van het voormalige Nederlands-Indië in zijn kunst verwerkte. In 1950 stond hij o.a. met Willy Boers aan het begin van de abstracte kunstenaarsvereniging «Creatie».

De jaren rond 1950 waren de meest vruchtbare voor Rooskens en hij exposeerde in binnen en buitenland, waaronder bij de Parijse «Salons des Réalités Nouvelles». In de jaren zestig werd Rooskens palet, onder invloed van de hernieuwde belangstelling voor «CoBrA», lichter en speelser van toon.

Naar werk uit onze "historie" met Anton Rooskens